In groep 7 en groep 8 leren de leerlingen de persoonlijke, bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden. De persoonlijke voornaamwoorden gaan vaak nog wel goed. Zodra er echter bezittelijke voornaamwoorden bijkomen, wordt het al lastiger. Als dan ook nog de aanwijzende voornaamwoorden geleerd moeten worden, is het voor sommige leerlingen een lastige goocheltruc waarbij ze gaan gokken. Om leerlingen een beetje te helpen bij het leren toepassen van de aanwijzende voornaamwoorden heb ik het taalspel ‘dit, dat, deze, die’ gemaakt.
Voorbereiding
Print als leerkrachten alle bestanden uit de downloads. De kleine kaartjes moeten op donker papier geprint worden, zodat de tekst niet door het papier heen te lezen is.
Als je de materialen lamineert, kun je er langer gebruik van maken.
Het kan handig zijn om het spel eerst voor te doen met een aantal leerlingen, maar de spelregels kunnen ook door de leerlingen zelf gelezen worden.
De leerlingen kunnen het spel in twee- of viertallen spelen.
Bekijk ook – Poster: 10 rechten van de lezer
De spelregels
– Leg de kleine kaartjes ondersteboven op tafel.
– Verdeel de kaarten met dit, dat, deze en die. Speel je het spel met twee personen, dan krijg je ieder twee kaarten.
– De langste speler mag beginnen.
– Draai een kaartje om en kijk of het past bij de aanwijzende voornaamwoorden die jij voor je hebt liggen.
– Hoort het kaartje bij jouw aanwijzende voornaamwoorden, dan mag je het kaartje houden. Past het kaartje niet? Leg het dan terug op tafel.
– Daarna mag de volgende leerling een kaartje pakken en iedere keer bekijk je of het kaartje past.
– Je mag elkaar niet helpen! Als iemand denkt dat het kaartje klopt, maar het is niet zo dan moet je dat toch zo laten.
Zijn alle kaartjes op? Pak dan het antwoordenblad.
Alle kaartjes goed! Top!
Een verkeerd kaartje? Dan krijg je een strafpunt. Degene met de meeste strafpunten heeft verloren. De rest mag zichzelf winnaar noemen.
Gratis downloads
Spelregels + antwoordenblad
Grote kaarten
Kleine kaartjes
Dit bericht bevat affiliate links.