Waar/Niet waar
De leerkracht heeft kaartjes met daarop woorden van de woordmuur. Er wordt een kaartje gekozen en de leerkracht zegt het woord dat op het kaartje staat. De leerlingen werken in duo’s en bedenken ieder een stelling bij het woord. Deze stelling is waar of niet waar (Duerings et al., 2011). Als voorbeeld kan hierbij gedacht worden aan het woord ‘podium’ bij het anker ‘op het podium’ van Veilig Leren Lezen. De leerlingen kunnen stellingen bedenken als: Een clown treedt op op een podium of op een podium schijnt vaak een spotlicht.
Wandel – Wissel uit
De leerlingen lopen onafhankelijk van elkaar door de klas. De leerkracht zegt ‘sta stil’ en de leerlingen stoppen met rondlopen. Daarna vormen ze een duo met de klasgenoot die het dichtst bij hen staat en de leerkracht stelt een vraag. De duo’s bedenken om de beurt het antwoord en wisselen dit met elkaar uit. De leerkracht laat één of meerdere leerlingen het antwoord nog klassikaal geven en daarna starten de leerlingen weer met het lopen door de klas (Förrer, Kenter & Veenman, 2000).
Wat ben ik
De leerlingen krijgen een post-it op hun voorhoofd geplakt met daarop een woord van de woordmuur geschreven. Door middel van het stellen van vragen aan (een deel van) de groep moet de leerling raden welk woord hij/zij is. De groepsgenoten mogen alleen maar antwoorden met ja of nee. Als de groep vooraf in kleinere groepen worden verdeeld, kunnen meer leerlingen tegelijk raden wat ze zijn en wordt er effectiever gebruik gemaakt van de leertijd.
Woordenschattikkertje
Naar een idee van Van den Nulft en Verhallen (2009). De leerlingen spelen tikkertje met één of twee tikkers. Als een leerling getikt wordt, kan deze weer worden bevrijd door tegen de twee leerlingen die zijn gekozen als bevrijders een woord van de woordmuur te zeggen. De bevrijders mogen ook getikt worden, dus deze moeten geheim blijven voor de tikkers.
Zoek iemand die
De leerlingen lopen door de klas met een werkblad en zoeken iemand om samen te werken. Door het geven van een ‘high five’ laten zien dat ze samen aan de slag willen gaan. De leerlingen beantwoorden met elkaar een vraag van het werkblad, nemen afscheid van elkaar met een ‘high five’ en zoek een nieuw maatje om de volgende vraag mee te beantwoorden (Duerings et al., 2011).
Bronnen:
Duerings, J., Linden, B. van der, Schuurs, U. & Strating, H. (2011). Op woordenjacht: Creatief en effectief werken aan woordenschatuitbreiding. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
Förrer, M., Kenter, B. & Veenman, S. (2000). Coöperatief leren in het basisonderwijs. 3e dr.). Amersfoort: CPS Onderwijsontwikkeling en advies.
Nulft, D. van den en Verhallen, M. (2009). Met woorden in de weer: Praktijkboek voor het basisonderwijs. (2e, herziene dr.) Bussum: Coutinho.
Meer lezen uit mijn woordenschatonderzoek:
Werken aan Woordenschat – Het belang van woordenschat
Werken aan Woordenschat – Woordenschatonderwijs
Werken aan Woordenschat – Selecteren van Woorden
Werken aan Woordenschat – Het Vierfasemodel